Gedragscode Kerkgenootschap Beth Tefillah
Zaandam | Akersloot | Purmerend
Gedragscode Kerkgenootschap Beth Tefillah
De hierna volgende gedragscode te aanvaarden als morele richtlijn voor voorganger/oudste/diaken/diacones/diaken/diacones, bestuursleden en andere kerkelijke werkers.
Inleiding
Voor u ligt een gedragscode voor voorganger/oudste/diaken/diacones/diaken/diacones, bestuursleden en andere kerkelijke werkers “Kerkgenootschap Huis van Gebed | Beth Tefillah” , ingesteld door de kerkraad. Bij de totstandkoming van verschillende bepalingen in deze gedragscode hebben de Torah, de eerste vijf boeken uit de Bijbel een zoeklichtfunctie vervuld. Door ze speciaal toe te passen op de professie van een voorganger/oudste/diaken/diacones ontstaan als vanzelf morele richtlijnen die specifiek zijn voor het voorganger/oudste/diaken/diacones. Daarbij is het element van zelfbescherming van grote betekenis.
Tevens moet worden beseft dat de Schrift de 'leraar' tekent als één van de vele gaven van God in een gemeente. Minder dan bij andere beroepsgroepen kunnen daarom de morele aspecten van het voorganger/oudste/diaken/diacones losgezien worden van de morele richtlijnen die voor ieder christen gelden. Toch vertoont het voorganger-/oudstenschap kenmerken waardoor het binnen de huidige maatschappelijke context als een professie kan worden getypeerd. Dat rechtvaardigt een afzonderlijke code.
Die laatste overweging bepaalt ook de opzet van de code. Al hebben de Torah, de eerste vijf boeken uit de Bijbel, een zoeklichtfunctie vervuld bij het blootleggen van morele richtlijnen, de presentatie sluit aan bij wat de 'professie' typeert. In theorie kan dat op twee manieren: vanuit de taakvelden van het voorganger/oudste/diaken/diacones en vanuit de relaties waarbinnen hij werkt.
De taakvelden zouden ons brengen bij de verschillende visies op het voorganger/oudste/diaken/diacones waarvan boven is aangegeven dat de code daarop niet ingaat. Daarom is gekozen voor een benadering vanuit het perspectief van de relaties. Die brengt ons ook rechtstreekser bij de morele dimensie van het voorganger/oudste/diaken/diacones.
Tenslotte: Bij sommige van de bepalingen die gericht zijn op voorganger/oudste/diaken/diacones kunnen per analogie ook conclusies getrokken worden ten aanzien van andere ambtsdragers of kerkelijke werkers. Ter wille van de leesbaarheid worden alleen mannelijke voornaamwoorden gebruikt. Maar staat: 'hij' staat, kan - indien nodig - ook 'zij' gelezen worden.
De relatie tot God
1.Een voorganger/oudste/diaken/diacones moet zich door de HEERE geroepen weten tot zijn werk. Hij moet God liefhebben boven alles. Deze liefde moet hem merkbaar motiveren, zodat hij anderen niet naar zichzelf of naar andere instanties verwijst, maar naar God.
2.Een voorganger/oudste/diaken/diacones moet aanvaarden dat zijn roeping hem in een voorbeeldpositie brengt ten opzichte van anderen. Hij moet de richtlijnen die de Bijbel in dat verband geeft (bijvoorbeeld in 1 Timotheüs 3) erkennen en zich in de navolging van Christus zo laten vormen tot Gods beeld dat hij anderen kan voorgaan.
3.Een voorganger/oudste/diaken/diacones moet niet de indruk wekken dat hij zelf geen zondaar is, maar juist eerlijk zijn over zijn eigen falen, schuld en strijd tegen de zonde en zich helemaal aangewezen weten op Gods genade. Concreet betekent dit onder meer dat hij verlangt naar doorgaande levensheiliging die zijn leven en met name zijn ambtswerk vult met de zin van Christus. Hij moet laten merken dat hij niet in zichzelf volmaakt is, maar rust en vreugde vindt in Christus. In zijn ijver voor God moet Gods genade uitkomen. Daarom moet hij ook bereid zijn om tekorten en misstappen in zijn werk toe te geven en vergeving te vragen aan God en mensen.
4.Als een voorganger/oudste/diaken/diacones van zichzelf weet dat hij niet meer recht voor God staat, mag hij zijn ambtswerk niet zonder meer voortzetten. Dit kan het geval zijn bij ongeloof, grote twijfel of onbeleden en volgehouden zonden. Hij is dan verplicht gerichte pastorale hulp te zoeken en zichzelf tegenover een derde uit te spreken.
5.Wanneer de eer van Gods naam door het optreden van een voorganger/oudste/diaken/diacones schade lijdt, moet hij ermee rekenen dat hij zijn ambt -voorgoed of voor een bepaalde tijd -niet meer kan uitoefenen. Hij mag dan niet proberen om zijn positie te beschermen of zijn handelen toe te dekken.
6.Een voorganger/oudste/diaken/diacones moet vermijden dat hij Gods naam verbindt met wat bij die naam niet past. Hij moet vrijmoedig spreken vanuit Gods Woord. Tegelijk mag hij niet op een
vanzelfsprekende manier zijn eigen acties, woorden, vermaningen, oordelen, aansporingen en meningen presenteren in de naam van God.
De relatie tot zichzelf
1.Een voorganger/oudste/diaken/diacones moet erkennen dat God zijn gehele persoon in dienst neemt om instrument te zijn voor het evangelie. Daarom moet hij de verplichting op zich nemen van een voortgaande vorming van zijn persoon. Deze vorming betreft zijn geestelijk toestand, zijn persoonlijke eigenschappen, zijn sociale en andere vaardigheden, en zijn kennis van het vakgebied en het werkveld.
2.Een voorganger/oudste/diaken/diacones moet zich ervan bewust zijn dat zijn optreden invloed heeft op het beeld dat anderen zich van God en diens Zoon, vormen. Hij moet daarom waken tegen eenzijdigheden in zijn spreken over God en zichzelf laten corrigeren als zijn eigen spiritualiteit op een schadelijke manier invloed heeft op anderen.
3.Een voorganger/oudste/diaken/diacones moet ernaar streven dat de stijl en houding waarin hij zijn werk doet de zaak van het evangelie zo goed mogelijk dienen.
4.Een voorganger/oudste/diaken/diacones moet zelfbeheersing kennen en niet toegeven aan begeerten en verslavingen.
De relatie tot de gemeente
1.Een voorganger/oudste/diaken/diacones moet in zijn omgang met gemeenteleden streven naar een gezond evenwicht tussen afstand en nabijheid. Hij moet
2.Een voorganger/oudste/diaken/diacones moet zich in de omgang met gemeenteleden niet laten leiden door sympathie en antipathie.
3.Een voorganger/oudste/diaken/diacones moet zich bewust zijn van de asymmetrie in zijn relaties met gemeenteleden. Daarin vertonen deze kenmerken van hulpverleningsrelaties. Er is veelal sprake van een dynamiek waarin macht en intimiteit een rol kunnen spelen. Door deskundigheid, positie en vertrouwensfunctie staat de voorganger/oudste/diaken/diacones in beginsel sterker. Bovendien kunnen diepe gevoelens en existentiële werkelijkheden naar voren komen, zowel bij de voorganger/oudste/diaken/diacones als bij de ander. De voorganger/oudste/diaken/diacones moet erop attent zijn, dat eigen problematieken, invloed hebben op de communicatie en erdoor kunnen worden geactiveerd. De pastorale relatie kenmerkt zich door een bijzondere intensiteit.
4.Iedere vorm van seksuele toenadering of intimidatie is een ernstige en schadelijke vorm van grensoverschrijdend gedrag. Hierbij maakt het geen verschil of de andere partij akkoord gaat of zelfs initiatief neemt. In het licht van de Bijbel brengt deze grensoverschrijding schade toe aan de eer van God en aan het ambtswerk. Het betreft hier:
5.Een voorganger/oudste/diaken/diacones moet ook in andere opzichten de integriteit van de ander respecteren (argumentatief, lichamelijk, emotioneel).
6.Een voorganger/oudste/diaken/diacones moet blijven binnen de kundigheden, bevoegdheden en beperkingen die met zijn ambt gegeven zijn. Hij moet - bijvoorbeeld bij psychische, lichamelijke, sociale en maatschappelijke problemen -geen taken op zich nemen en verwachtingen wekken in zaken die buiten zijn competentie vallen en juist tot de competentie van andere beroepsgroepen behoren.
7.Een voorganger/oudste/diaken/diacones moet ernaar streven leiding te geven in de stijl van Christus. Die leiding moet zich beperken tot dat terrein dat binnen zijn roeping valt.
8.Een voorganger/oudste/diaken/diacones moet zwijgen over wat hem in vertrouwen gezegd is.
9.Een voorganger/oudste/diaken/diacones moet ernaar streven consistent en betrouwbaar te zijn in zijn uitingen. Hij moet niet tegenover de een anders spreken dan tegenover de ander. Hij moet terughoudend zijn met toezeggingen in het kader van zijn ambtswerk, waarvan het niet zeker is of hij ze gestand zal kunnen doen.
De relatie tot overige
1.Een voorganger/oudste/diaken/diacones moet - wanneer hij getrouwd is en/of kinderen heeft - zijn verantwoordelijkheid jegens zijn echtgenote en zijn gezin als primair zien. Goede zorg voor de gemeente moet een basis vinden in goede zorg voor zijn gezin. Bij een mislukking van zijn huwelijk spreekt het niet vanzelf dat hij zijn ambtsdienst kan voortzetten. Zijn eventuele eigen aandeel in de schuld kan aanleiding zijn tot (eventueel tijdelijke) opschorting van de ambtsdienst.
2.Een voorganger/oudste/diaken/diacones moet respect tonen voor en zich schikken naar personen of instanties in kerk en samenleving die gezag over hem hebben (ambtsdragers, kerkelijke vergaderingen, overheden, rechters), tenzij de gehoorzaamheid aan God aantoonbaar anders vraagt.
3.Een voorganger/oudste/diaken/diacones moet aanvaarden dat seksuele intimidatie en grensoverschrijding altijd gevolgen zullen hebben voor zijn ambtsuitoefening:
4.Een voorganger/oudste/diaken/diacones mag zich in de omgang met honorarium en bijverdiensten, in het bijzonder bij beroepen, niet laten leiden door geldzucht.
5.Een voorganger/oudste/diaken/diacones moet met respect spreken over gemeenteleden, collega 's en medeambtsdragers en mag hen niet op lichtvaardige gronden afvallen tegenover anderen. In het algemeen moet hij in zijn mondelinge en schriftelijke uitingen een lichtvaardig oordeel vermijden. Hij mag en moet waar nodig gepaste kritiek geven, niet alleen op collega 's maar ook op de kerk, op kerkleden of anderen.
6.Een voorganger/oudste/diaken/diacones mag geen collega’s of ambtsdragers beschermen tegen de prijs van onrecht ten opzichte van gemeenteleden of andere derden. Hij mag geen misstappen van collega's verheimelijken, bagatelliseren of achter de schermen oplossen, wanneer dit ten koste gaat van de eer van God of het recht van derden.